Onder redactie van Philips stelt de Doctrinele commissie de Voorafgaande verklarende nota (Nota Explicativa Praevia) op bij de Constitutie over de Kerk. Meer bepaald is de tekst een inleiding op de Expensio Modorum (uitleg hoe de amendementen verwerkt zijn) bij hoofdstuk 3.
De nota komt er na een eis van Paulus VI. Het persoonlijke ingrijpen van de paus in de Conciliegebeurtenissen is aanleiding tot de zwarte week van het Concilie.
Philips waakt erover dat de nota nergens in tegenspraak is met de tekst van de constitutie. Met juridische preciseringen maakt de nota het onmogelijk dat de collegialiteit geïnterpreteerd kan worden als een afbreuk van de rechten van het primaatschap.
Theologen reageren ontstemd
Periti (officiële Concilietheologen) mogen niet aanwezig zijn tijdens deze vergadering van de Doctrinele commissie, Philips en Tromp uitgezonderd. Dat feit en de nadruk die Felici op de nota legt in de Concilie-aula op 16 november verklaart ten dele de hevige reactie van theologen als Ratzinger en de Lubac tegen de nota.
Semmelroth schrijft op 16 november in zijn Conciliedagboek:
In de loop van de voormiddag werd mij in de aula gezegd dat prof. Ratzinger verspreidt dat het absoluut nodig is om voor het derde hoofdstuk van De Ecclesia met non-placet [niet akkoord] te stemmen. Philips was daarover bijzonder verontwaardigd en ontstemd. Dat zou inderdaad een zeer gevaarlijke zaak zijn... Na afloop heb ik met Ratzinger gesproken. Hij heeft het gerucht in zoverre gecorrigeerd dat hij niet voor non-placet is, maar dat hij zich inspant om met behulp van kardinaal Frings van de Moderatoren te bekomen dat woensdag nog een keer de gelegenheid zou gegeven worden aan vertegenwoordigers van enkele bisschoppenconferenties om over die aangelegenheid tussen te komen. Maar dat zou zeer gevaarlijk zijn.
Nuchtere terugblik
Enkele weken later zullen ze veel gematigder klinken. Ook Philips zelf betreurt de nota. Maar hij heeft ook altijd beweerd dat de nota geen afbreuk doet aan de tekst van de constitutie over de collegialiteit. Op 24 mei 1965 schrijft de belangrijkste auteur van de verklarende nota:
Als ik nu de tekst “Lumen Gentium” herlees, krijg ik ook, zoals Mgr. Parente zei, de indruk “È però una bella pagina!” vooral dan hoofdstuk I en enigszins II. Het stuk over de bisschoppen heeft door de talloze bijvoegsels om het primaat te vrijwaren veel ingeboet. Het had, bijvoorbeeld in n. 22, over de collegialiteit, een zo ruim stuk kunnen zijn, vooral tegenover het Oosten. Nu blijft de leer dezelfde, maar er staat een staketsel rond van puntige voorzorgen, zodat de indruk grotendeels bedorven wordt.
Menselijk werk is nu eenmaal onvolkomen. Had ik meer doortastend moeten optreden? en al die bijvoegsels afweren?… Misschien. Maar dan ware de hele zaak wellicht afgesprongen. En bovendien, al wat er staat is juist en waarachtig. De hoofdmoeilijkheid lag in de bekommernis van de Paus.
Wat de leer over de collegialiteit betreft, heeft hij nooit geaarzeld, maar hij bleek zeer gevoelig om het primaat veilig te stellen, nadat hem met zoveel aandrang gezegd werd dat dit primaat in groot gevaar verkeerde. Sommige uitlatingen (van “links”) dat Vatikaan I “toch maar staan blijft”, schijnen die bekommernis te steunen.
Het gebaar van de Paus om mij, reeds op 22 november 1964 ’s morgens met een gouden kelk te bedenken, heb ik zeer op prijs gesteld: ik heb hem met grote vrijmoedigheid gesproken, vooral tijdens de tweede audiëntie. In de grond gaat hij dus akkoord.
Ontdek meer