Over het ambt en het leven van de priesters - Presbyterorum ordinisIn het Decreet over het ambt en het leven van de priesters, Presbyterorum ordinis zetten de Concilievaders hun visie op het gewijde priesterschap uiteen. In de Constitutie over de Kerk komen de priesters al ter sprake in nummer 28. Het decreet werkt nu deze aanzetten verder uit. De Concilievaders keuren het goed op 7 december 1965.
Een merkwaardige titelHet document komt er niet zonder slag of stoot. Sommige Concilievaders willen zich beperken tot een paar stelregels of een soort boodschap aan de priesters. Na flink wat weerwerk achter de schermen komt er uiteindelijk toch een apart en volwaardig decreet. De priesters nemen immers een belangrijke plaats in in de Kerk. Het document krijgt een merkwaardige titel. Men kiest bewust voor het Latijnse presbyter boven het meer klassieke sacerdos. Daarmee sluiten de Concilievaders nauwer aan bij het taalgebruik in het Nieuwe Testament. Ze leggen meteen de klemtoon op de priester als leider in de gemeenschap, terwijl sacerdos meer tot de rituele sfeer behoort. Het document is opgedeeld in 3 hoofdstukken. Eerst wordt kort een theologisch profiel geschetst van het dienstpriesterschap (nrs. 2-3). Hoofdstuk 2 bespreekt vervolgens enkele aspecten van het ambt van de priester (nrs. 4-11). Tenslotte komt het concrete leven van de priester ter sprake in het 3e hoofdstuk (nrs 12-22). Een dubbele relatie: met de kerkgemeenschap en Jezus ChristusDe identiteit van de priester wordt in het decreet theologisch onderbouwd vanuit twee relaties: met de kerkgemeenschap en met Christus. Wie de tekst leest, merkt duidelijk hoe de priester eerst en vooral als gedoopte wordt beschouwd. Hij behoort ten volle tot het volk van God. Deze klemtoon is typisch voor Presbyterorum ordinis. Als gedoopte neemt de priester vervolgens een bijzonder dienstwerk op binnen de gemeenschap. Hij is getuige van het Woord van God in de verkondiging (profetische taak), hij verzamelt mensen rond Jezus Christus (herderlijke taak) en gaat voor in sacramenten en liturgie (priesterlijke taak). Het Concilie legt een subtiele klemtoon door de verkondigingstaak steeds als eerste te noemen. De basis voor dit dienstwerk in de gemeenschap van de gedoopten —de Kerk— ligt in een unieke verbondenheid met Jezus Christus. In het wijdingssacrament ontvangt de priester de heilige Geest om in de persoon van Jezus Christus, Hoofd van de Kerk, te kunnen optreden. Als gedoopte behoort hij ten volle tot de gemeenschap, maar als gewijde priester staat hij ook tegenover haar om haar voor te gaan in de dienst aan het evangelie. De priester moet een bruggenbouwer zijn en gemeenschap bewerken: tussen mensen onderling, tussen mensen en God, tussen Kerk en wereld. ‘Als broeders en vrienden’Het decreet besteedt ruime aandacht aan de verschillende relaties waarin de priester leeft en werkt. Anders dan voorheen kiezen de Concilievaders hierbij vaak voor familiale en broederlijke termen. De priester is medewerker en raadgever van de bisschop die hem als broeder en vriend moet beschouwen. De priesters ondereen worden opgeroepen om een diepe verbondenheid met mekaar te beleven op spiritueel maar ook op praktisch vlak. Met hun medegelovigen verhouden de priesters zich als broeders onder broeders. De concilievaders vertrouwen ook de mensen die het geloof hebben opgegeven, de niet-katholieke christenen alsook de ongelovigen toe aan de bijzondere zorg van de priesters. Méér dan een beroepPresbyterorum ordinis maakt verder duidelijk dat het priesterschap niet zomaar een beroep is. Het dagelijkse leven van de priester is van groot belang en ook daaraan heeft het Concilie aandacht besteed. In zijn concrete leven dient de priester Christus radicaal na te volgen. Net zoals de Heer wil hij op een eenvoudige manier (nederigheid) in alles de wil van God doen (gehoorzaamheid). Hij kiest ervoor om op een evangelische wijze om te gaan met bezit en rijkdom (armoede). Celibaat: niet van nature vereist wel passend om meerdere redenenPresbyterorum ordinis geeft de juiste theologische plaats aan het priestercelibaat: het is niet onlosmakelijk verbonden met het priesterschap maar wel zeer passend (nr. 16). De volledige en altijd-blijvende onthouding omwille van het rijk der hemelen is namelijk een teken van een zeer bijzondere toewijding aan Christus, een kans om zich onverdeeld te geven aan het pastorale dienstwerk in de kerkgemeenschap en een teken van het toekomstige Rijk Gods. Deze conciliaire bevestiging van het celibaat voor de priesters heeft niet kunnen verhinderen dat in de decennia na Vaticanum II vele priesters het ambt verlieten. Niet uitsluitend, maar toch vaak omwille van moeilijkheden met het celibaat. Tot op vandaag blijft het verplichte celibaat een heet hangijzer. Sterke spiritualiteitDe hoofdaandacht van Vaticanum II gaat zeker niet uit naar de priesters maar eerder naar de bisschoppen en de leken. Toch is het decreet Presbyterorum ordinis een verdienstelijk document dat ook op vandaag, 50 jaar na datum, nog op vele vlakken actueel blijft. Op theologisch vlak brengt het decreet niet veel nieuws. Alhoewel: de klemtoon op het doopsel als het eerste en voornaamste sacrament —ook voor de priester— is een visie die tot op vandaag nog niet haar volle draagwijdte in de Kerk heeft gekregen. Ook het herdenken van het gewijde priesterschap als een dienst aan het priesterlijke Godsvolk is nog bijlange niet voltooid. De grootste waarde van het decreet ligt wellicht in die passages waar de spiritualiteit van het dienstpriesterschap wordt geschetst. De aansporingen over de wijze waarop de priester zijn dienstwerk uitvoert, blijven zeer actueel en de moeite waard om te lezen. Blijvende uitdagingIn de decennia na Vaticanum II bekeeft het gewijde priesterschap een diepe crisis. Massale ambtsverlating en een sterk dalend aantal roepingen zijn de voornaamste uitingen. In latere documenten van de Kerk waarin de priester ter sprake komt, wordt de leer van Vaticanum II trouw herhaald zonder veel vernieuwing. Bijvoorbeeld in Pastores dabo vobis naar aanleiding van de bisschoppensynode over de priesteropleiding in 1990. Tot op vandaag blijft het zoeken naar een geschikt theologisch profiel van de priesterdienst in de samenleving met haar nadruk op secularisatie, individualisering en streven naar autonomie. InhoudHet document is opgedeeld in 3 hoofdstukken. Eerst wordt kort een theologisch profiel geschetst van het dienstpriesterschap (nrs. 2-3). Hoofdstuk 2 bespreekt vervolgens enkele aspecten van het ambt van de priester (nrs. 4-11). Tenslotte komt het concrete leven van de priester ter sprake in het 3e hoofdstuk (nrs 12-22).
toon citaten
verberg citaten
Hoofdstuk 1: Het priesterschap in de zending van de Kerk 2 Opdat de gelovigen samen zouden groeien tot één lichaam, waarin ‘niet alle ledematen dezelfde taak hebben’ (Rom 12,4), heeft dezelfde Heer sommigen onder hen aangesteld tot bedienaren die in de gemeenschap van de gelovigen de heilige wijdingsmacht zouden bezitten om het offer op te dragen en zonden te vergeven en die openlijk in de naam van Christus het priesterlijk ambt zouden vervullen ten bate van de mensen. 2 Het priesterschap van de priesters vooronderstelt weliswaar de sacramenten van de christelijke initiatie, maar wordt toch overgedragen door dat speciale sacrament dat de priesters door de zalving van de Heilige Geest tekent met een bijzonder merkteken en hen zo aan Christus-Priester gelijkvormig maakt, dat zij in de persoon van Christus, het Hoofd, kunnen optreden. Het doel dat de priesters in hun ambt en leven nastreven, is de zorg voor de eer van God de Vader in Christus. Die eer bestaat hierin, dat de mensen het werk van God, dat in Christus tot voltooiing kwam, bewust, vrij en met een dankbaar hart aanvaarden en in heel hun leven tot uitdrukking brengen. 3 Weliswaar worden de priesters van het Nieuwe Verbond door hun roeping en hun wijding in zekere zin uit het volk van God afgezonderd, maar niet om van dat volk of van welke mens dan ook gescheiden te worden, maar om totaal te worden toegewijd aan het werk waartoe God hem heeft geroepen. 3 Hun dienstwerk zelf eist op een speciale titel, dat zij zich niet conformeren aan deze wereld, maar het eist tevens, dat zij in de wereld onder de mensen leven en als goede herders hun schapen leren kennen en hen die niet van deze schaapstal zijn, opzoeken, opdat ook zij de stem van Christus horen en het worde: één kudde, één herder.
toon citaten
verberg citaten
Hoofdstuk 2: Het ambt van de priesters 4 De priesterlijke verkondiging, die in de huidige wereldsituatie niet zelden bijzonder moeilijk is, moet echter het woord van God niet slechts op een algemene en abstracte manier uiteenzetten, maar moet de onvergankelijke waarheid van het evangelie, wil ze weerklank vinden bij de toehoorders, toepassen op de concrete levensomstandigheden. 5 De eucharistische maaltijd is het middelpunt van de vergadering van de gelovigen en daarvan is de priester de voorganger. De priesters leren derhalve de gelovigen om in het misoffer het goddelijk Slachtoffer aan God de Vader op te dragen en samen daarmee het offer van hun eigen leven te brengen. 6 Bij de opbouw van de Kerk moeten de priesters naar het voorbeeld van de Heer in buitengewone menselijkheid met iedereen omgaan. En zij moeten niet volgens de gunst van de mensen, maar volgens de eisen van de geloofsleer en van het christelijke leven jegens hen optreden, terwijl zij hen onderrichten en als geliefde kinderen vermanen. 6 Als opvoeders in het geloof is het de taak van de priester er zelf of door anderen voor te zorgen, dat iedere gelovige in de heilige Geest wordt gebracht tot ontplooiing van zijn eigen roeping, tot een oprechte en werkzame liefde en tot de vrijheid waartoe Christus ons heeft bevrijd. 6 Plechtigheden, hoe mooi ook, of verenigingen, hoe bloeiend ze ook zijn, zullen weinig betekenen, als ze er niet op zijn gericht de mensen op te voeden tot een volwassen christendom. Om dit te bevorderen, moeten de priesters hen helpen om in alle grote en kleine gebeurtenissen te kunnen zien, wat van hen wordt gevraagd, wat de wil van God is. 6 Ofschoon de priesters jegens iedereen verplichtingen hebben, worden hun toch op een bijzondere wijze de armen en zwakkeren aanbevolen, met wie de Heer zelf zich zo nauw verbonden toonde. 6 Bij de opbouw van de christengemeenschap staan de priesters nooit in dienst van een of andere ideologie of menselijke partij, doch als verkondigers van de blijde boodschap en herders van de Kerk leggen zij zich toe op het bereiken van de geestelijke groei van het lichaam van Christus. 7 Omwille van de gave van de Heilige Geest die bij de heilige wijding aan de priesters is geschonken, moeten de bisschoppen hen als noodzakelijke medewerkers en raadgevers beschouwen in het dienstwerk en in de taak om het volk Gods te onderrichten, te heiligen en te weiden. 7 Om deze gemeenschap in hetzelfde priesterschap en dienstwerk moeten de bisschoppen de priesters als hun broeders en vrienden beschouwen en hun materieel maar bovenal ook geestelijk welzijn moet hun naar vermogen ter harte gaan. 7 De priesters moeten de volheid van het wijdingssacrament zoals de bisschoppen die bezitten voor ogen houden en in hen het gezag van Christus, de hoogste Herder eerbiedigen. Zij moeten dus in oprechte liefde en gehoorzaamheid aan de kant van hun bisschop staan. 8 Alle priesters, die door de wijding in het priesterlijk ambt zijn gesteld, staan met elkaar in verbinding door een intieme sacramentele broederschap; vooral echter vormen zij in het bisdom in dienst waarvan zij staan onder een bisschop één priestercollege (...) Zo manifesteert zich die eenheid die er naar de wil van Christus onder de zijnen zou moeten zijn, opdat de wereld wete, dat de Zoon is gezonden door de Vader. 8 Omwille van dezelfde gemeenschap in het priesterschap moeten de priesters tenslotte weten, dat zij bijzondere verplichtingen hebben jegens hen die met heel wat moeilijkheden te kampen hebben; hun moeten zij tijdig hulp verlenen, ook door hen discreet te vermanen, als dit nodig is. Laten zij echter die in sommige opzichten te kort zijn geschoten met een broederlijke liefde en met een ruim hart bejegenen, terwijl zij voor hen aanhoudend bidden tot God, en zij moeten zich aan hen voortdurend als werkelijke broeders en vrienden tonen. 9 Ofschoon de priesters (...) in en voor het volk van God de zeer belangrijke en noodzakelijke taak van vader en leraar uitoefenen, zijn zij toch samen met alle christengelovigen leerlingen van de Heer, door de genade van de roepende God deelachtig geworden aan zijn rijk. Want de priesters zijn met allen die door het doopsel zijn herboren broeders onder broeders, omdat zij ledematen zijn van een en hetzelfde lichaam van Christus, waarvan de opbouw aan allen is opgedragen. 9 Het is de taak van de priesters om de uiteenlopende mentaliteiten zo met elkaar in overeenstemming te brengen, dat niemand zich in de gemeenschap van gelovigen een buitenstaander voelt. Zij zijn de verdedigers van het algemeen welzijn (...), maar tevens zijn zij fervente verdedigers van de waarheid, opdat de gelovigen niet door elke windvlaag inzake de leer heen en weer worden geslingerd. 9 Aan hun bijzondere zorg worden nog toevertrouwd degenen die van de praktijk van de sacramenten, zelfs misschien van het geloof, zijn afgevallen. De priesters mogen niet nalaten hen als goede herders tegemoet te treden (...) Zij moeten niet die broeders vergeten die niet in volledige kerkelijke gemeenschap met ons leven. Tenslotte worden hun bijzonder aanbevolen al degenen die Christus, de Zaligmaker, niet erkennen. 10 De priesters van die bisdommen waarin men over een grotere overvloed aan roepingen beschikt, moeten graag bereid zijn om met instemming en aanmoediging van hun eigen bisschop hun bediening uit te oefenen in gebieden, missies of voor werkzaamheden die lijden aan een priestertekort.
toon citaten
verberg citaten
Hoofdstuk 3: Het leven van de priesters 12 De priesters zijn om een speciale reden verplicht de volmaaktheid (vgl. Mt 5,48) te bereiken, omdat zij die door het ontvangen van de wijding op een nieuwe wijze aan God zijn toegewijd levende instrumenten worden van Christus (...) 12 De heiligheid van de priesters draagt echter op zijn beurt zeer veel bij tot een vruchtbare uitoefening van het ambt: ofschoon immers de genade van God het heilswerk ook door onwaardige bedienaren kan vervullen, geeft God er toch de voorkeur aan om normaal gesproken zijn wonderwerken te tonen door hen die, ontvankelijker geworden door de ingeving en de leiding van de Heilige Geest, omwille van hun nauwe band met Christus en de heiligheid van leven met de apostel kunnen zeggen: ‘En toch leef ik, maar niet ikzelf, Christus is het die leeft in mij’ (Gal 2,20). 13 Omdat zij bedienaren zijn van het woord van God, lezen en beluisteren zij dagelijks het woord van God dat zij aan anderen moeten leren (...) Als bedienaren van de heilige geheimen stellen de priesters, met name in het heilig misoffer, op bijzondere wijze de persoon van Christus tegenwoordig (...) Bij het leiden en weiden van het volk van God worden zij gedreven door de liefde van de goede Herder om hun leven te geven voor hun schapen. 14 De priesters zullen de eenheid in hun leven bereiken, wanneer zij zich verenigen met Christus in de erkenning van de wil van de Vader en in de gave van zichzelf voor de hun toevertrouwde kudde. 15 Onder de deugden die vooral vereist worden voor het priesterambt, moet die levensinstelling worden genoemd waardoor zij altijd bereid zijn om niet hun eigen wil te zoeken, maar de wil van Hem die hen gezonden heeft (...) Het priesterlijk dienstwerk, dat het dienstwerk is van de Kerk zelf, kan alleen worden volbracht in hiërarchische gemeenschap met heel het lichaam. De herderlijke liefde dringt de priesters dus om, optredend in deze gemeenschap, eigen wil door gehoorzaamheid op te offeren aan de dienst van God en van de broeders, terwijl zij in de geest van geloof alles aanvaarden en uitvoeren wat door de paus en de eigen bisschop en ook andere oversten wordt opgedragen of aanbevolen. 16 De volledige en altijd-blijvende onthouding omwille van het rijk der hemelen, die door Christus de Heer werd aanbevolen (...) is door de Kerk altijd bijzonder hooggeschat voor het priesterleven. 16 Het celibaat wordt weliswaar niet van nature door het priesterschap vereist (...) maar past echter om meerdere redenen bij het priesterschap. 16 Door het celibaat worden de priesters op een nieuwe en uitnemende wijze aan Christus toegewijd, hangen zij Hem gemakkelijker en met een onverdeeld hart aan, wijden zij zich vrijer in Hem en door Hem aan de dienst van God en van de mensen, staan zij onbelemmerder in dienst van zijn rijk en het werk van de bovennatuurlijke wedergeboorte en zo worden zij geschikter om het vaderschap in Christus in ruimere mate te ontvangen. Op deze wijze dus bekennen zij openlijk tegenover de mensen, dat zij zich onverdeeld willen geven aan de hun toevertrouwde taak, om namelijk de gelovigen te verloven met één man en hen als ongerepte maagd tot Christus te voeren, en zo roepen zij dat verborgen huwelijksverbond op dat door God is gegrondvest en dat in de toekomst ten volle moet worden geopenbaard, waardoor de Kerk een enige Bruidegom, Christus, bezit. Bovendien worden zij het levende teken van de toekomstige wereld, die door het geloof en de liefde reeds present is en waarin de kinderen van de verrijzenis niet zullen huwen noch gehuwd worden. 17 De priesters moeten omdat de Heer hun ‘aandeel is en erfbezit’ (Hum 18,20) de tijdelijke goederen alleen gebruiken voor die doeleinden waarvoor zij naar de leer van Christus, de Heer, en volgens de regeling van de Kerk mogen worden bestemd. 17 De priesters mogen geenszins hun hart verpanden aan de rijkdom, maar moeten zij steeds alle hebzucht vermijden en zich van iedere soort van handel met zorg afzijdig houden. Zij worden zelfs uitgenodigd om de vrijwillige armoede te beoefenen, waardoor zij duidelijker aan Christus gelijkvormig worden en waardoor zij des te waardiger worden voor het heilig dienstwerk. 17 Geleid door de Geest des Heren, die de Zaligmaker heeft gezalfd en heeft gezonden om aan armen de blijde boodschap te brengen, moeten de priesters, evenals de bisschoppen, alles vermijden wat hoe dan ook de armen zou kunnen doen vluchten, terwijl zij in vergelijking met de overige leerlingen van Christus ideren schijn van ijdelheid in hun zaken terzijde moeten stellen. Laten zij hun woning zo inrichten, dat deze voor niemand ontoegankelijk lijkt en nooit iemand, ook de geringste niet, zich schaamt om er dikwijls binnen te komen. 18 Om in alle levenssituaties de vereniging met Christus te kunnen bevorderen, beschikken de priesters (...) over de gewone en bijzondere, nieuwe en oude middelen die de Heilige Geest steeds levendig houdt in het volk van God en die de Kerk aanbeveelt voor de heiliging van haar leden, soms zelfs voorschrijft: de heilige Schrift, de eucharistie, de biecht en de andere sacramenten, de verering van de maagd Maria, het dagelijkse gebed, de verering van de heilige eucharistie, retraite, geestelijke leiding, meditatie en andere gebedsvormen. 19 Omdat in onze tijd de menselijke cultuur en ook de gewijde wetenschappen steeds vooruitgaan, worden de priesters aangespoord om hun kennis van de goddelijke en menselijke aangelegenheden zonder onderbreking en op een geschikte manier te vervolmaken en zich zo klaar te maken voor een meer aangepast gesprek met de tijdgenoten. 20 Toegewijd aan de dienst van God, verdienen de priesters in de vervulling van het hun toevertrouwde ambt een billijke vergoeding, want ‘de arbeider is zijn loon waard’ (Lc 10,7) en ‘de Heer heeft voor de verkondiging van het Evangelie bepaald, dat zij van het Evangelie moeten leven’ (1 Kor 9,14). Daarom zijn de gelovigen zelf, voor zover niet van elders is voorzien in een billijke vergoeding voor de priesters, werkelijk verplicht er zorg voor te dragen, dat zij zich al wat nodig is voor een fatsoenlijk en passend leven kunnen aanschaffen, omdat de priesters immers voor hun welzijn alles in het werk stellen. 22 Laten de priesters bedenken, dat zij in de uitoefening van hun werk nooit alleen staan, maar steunen op de alles vermogende kracht van God: en laten zij zich vol geloof in Christus, die hen tot deelgenoten in zijn priesterschap heeft geroepen, met alle vertrouwen wijden aan hun dienstwerk, in de wetenschap dat God bij machte is in hen de liefde te vergroten. Laten zij ook bedenken, dat de broeders in het priesterschap, ja zelfs de gelovigen van heel de wereld, hun deelgenoten zijn. |